dinsdag 12 november 2013

De Noordwijkse Visser

Hij kijkt u mischien wat nors aan, maar het is een bovenste beste kerel die zich verdiept in het taalgebruik van de eenvoudige visserman en speciaal aan de bevolking van Noordwijk een mooi werk opdraagt. Om u in te lezen alvast een klein gedeelte van de [origineel is te vinden bij de Koninklijke Bibliotheek]  

 S. J. VAN DEN BERGH, Samuel Johannes van den Bergh (Den Haag, 10 januari 1814 - Den Haag, 24 december 1868) was een Nederlands drogist en dichter.


"309
III. DE NOORD WIJKSCHE VISSCHER. Genegen lezer van Nederland heeft uw voet wel eens gewaad door het Noordwijksche duinzand en verlustigde zich ooit uw oog van de dus geheeten werf aldaar in het aanschouwen en volgen van den spiegel des Almachtigen, die groote wateren, die rusteloos af en aan rollen, alleen onveranderlijk te midden van al het afwisselende dat zij besproeien, bespringen of bedreigen? Zoo gij het voor een veertig of vijftig jaren vermocht en nu andermaal over de hel (1) heen de schreden richtte naar dat visschersdorpjen, — evenwel niet zonder u op die bekoorlijke plek te hebben omgewend en uw blik te hebben laten weiden over dat altoos bevallige en verrassende landschap, en een poos geboeid te zijn geworden door het vergezicht van het in de laagte gelegen Noordwijk-binnen, met zijn rozenakkers en kruidentuinen, zijn klaverweiden en aardappelvelden, zijn uitgestrekt Leeuwenhorst en boven eeuwenoud geboomte gekoepelde Vinkeveld, welk geheel gij u met mij zoudt geschilderd wenschen door den schilder der vergezichten, onzen eenigen Schelfhout — zoo gij het voor een veertig of vijftig jaren, zeggen wij, vermocht en nu op nieuw dat dorpjen betraadt, waar het opslaan van zijn tabernakel voor wie maar op de minste beschaving aanspraak maken mag eene onmogelijkheid is, hoe zou u de omkeering met diepen weemoed vervullen, reeds van den eersten voetstap af, dien gij bij Verloops timmerschuur in het mulle zandspoor zet tot aan het einde dier zoogenaamde voorbuurt toe, waar door een voor het schoonheidsgevoel nijdige, maar voor het stuiven allernuttigste heining u de vrije uitkijk op de zee wordt ontzegd. Niet dat de huizen, in

310 S. J. VAN DEN BERGH, weerwil van den toenemenden achteruitgang en armoede u schrikkelijk vervallen zouden aanstaren — in deze alles behalve ongelijk aan hunne bewoners zelven, die zeker bij uwe verschijning gelijk een bruinvisch ter deure uitschieten als of gij een Armeniër of Einlander waart — maar de bedrijvigheid die vroeger dit door rookerij en droogerij vermaarde plaatsjen kenmerkte, en er een voor allen weldadige welvaart verspreidde, zoudt gij er te vergeefs zoeken, en stellig, indien het dorp maar bestraat ware, schoot het gras er tusschen de steenen even welig op, als de duizendblad, de malva,en de wilde thijm aan zijne omringende geele duinen door hun levendig groen, wit en paarsch eene bevallige schakeering bijzetten. Maar juist die verandering in het inwendige zou u pijnlijk aandoen , en zoo het toeval of eenig belang u op een zondag derwaarts voerde, zou het strand u in plaats van vijftien tot twintig pinken er u slechts vijf doen aanschouwen en trof uw oog naauwelijks een visscher meer aan, die, naar de catechismuspreek gaande, een sagrijnen kerkboek met zilveren sloten of wiens vrouw een oorijzer draagt van hetzelfde metaal. Het is of de vischvangst, de eenige bron van bestaan van dit, zoo als van alle zeedorpen — de bloeiende wijk G van de hofstad uitgezonderd —- langzamerhand aan het kwijnen en in verval geraakt, en te vergeefs zoekt uw blik hier dan ook meer dan één reeder, terwijl men weleer een aantal dier voor het dorp onmisbare steunsels telde, die, gelijk men zeide, voor geen honderdduizend gulden behoefden op te staan," ja, zou u zelfs het schouwspel -worden gegeven van een enkelen, die in zijne grijsheid het liefdebrood bij zijne kinderen of het genadebrood eet in het huis der barmhartigheid, tot welks regenten hij eenmaal zelf gerekend werd. Nog die ééne reeder weggerukt of door verliezen geteisterd, die zijn val noodwendig moeten na zich slepen, en de visscherij is er geheel te niet als op het droevige Ter Heijde, waarvan men kan getuigen, dat de laatste vischpink als verdwenen is, en met den reeder zal dan tevens de visscher verdwijnen, die eenmaal een schakel vormde in de keten dier dorpsmaatschappij, wier eigenaardigheid wel niet zoo sterk uitkomt als die van het eiland Marken, waar de zeden, gewoonten en begrippen van voor twee eeuwen dagteekenen, doch welke visscher genoeg karakteristieks bezit, om, zoo als hij zichzou uitdrukken, //alevel" (1) niet een //amerijtje" (2) onze aandacht te wijden.

311 S. J. VAN DEN BERGH, Even als van bijna alle arbeidende standen kan worden getuigd, maakt ook de visscher het midden uit tusschen hoog en laag en is hij in het dorp wat de burger is voor de stad. Hij is de nijvere hand, die het plaatsjen zijner geboorte in stand helpt houden , en er het leven voor waagt op dien uitgestrekten plasch, waarmede hij van zijne jeugd af als vereenzelvigd is. Men heeft het beweerd, dat de visscher niet op het land kan ademen, evenmin als de koopvaardij-matroos rust voor hij weder het dek onder zijne voeten voelt, en er schuilt voor't minst waarheid in; wij toch hebben visschers gekend die bij storm en onweder even rustig waren als de ijsvogel in zijn dobberend nestjen, ja, wier vermetelheid en onverschrokkenheid in het kampen met de elementen tot een spreekwoord was geworden, maar die, na elven naar den Noord wijkerhoek op konskop (3) of ter bezorging van een brief op de nachtschuit naar Amsterdam gezonden, hun baaitjen uittrokken, om, gelijk zij voorgaven, straks te harder te kunnen loopen, wanneer er soms iemant opdagen mocht. Deze angst op het land nu is reeds, dank hebbe de loting, dat erfdeel der Napoleontische verdrukking, hetwelk slechts van naam is veranderd, en waarvoor de jonge visscher met even groote vrees vervuld is als de rampzalige Pool voor eene verbanning naar Siberiëns sneeuwsteppen — vrij wat getemperd, daar van dien kant de beschaving er al eenigermate doordringt en dus enkele varensgezellen iets meer van het land hebben aanschouwd dan hun tamelijk loggen koepeltoren, hun schuitengat, hun vierbot, (4) “Noortik-binnen" en de “stad van Laije." Maar toch heeft de zee, in wier zwinnetjens" zij speelden in hunne jeugd, en die hun als eene andere Sirene boeide door eene voor den stadsbewoner ongekende toovermacht; voor de mannelijke bevolking van ons zeedorp iets aanlokkelijks boven het land, en voelt menig dorpeling zich gedrongen het aantal Oost-Friezen, Deenen en ....."
1) „Evenwel."




(2) „Een oogenblik," door enkelen gehouden voor eene verbastering van ave Maria, den tijd waarin het opzeggen er van duurt.



(3) Kondschap.



(4) Baak.





312

S. J. VAN DEN BERGH,

Nooren te helpen verminderen, waarmede onze koopvaardijvloot is bemand. En gelukkig dat de Schepper aan velen eene liefde inboezemde voor het beroep hunner voorouders, en menig niet nadenkt hoeveel ruimer en minder gevaarlijk elders het dagelijksch brood is te verdienen dan op eenige samengenagelde planken en rondhouten, ter lengte van dertig voet ongeveer, waarop bij beurten de wind, de sneeuwjacht, de zon giert, snerpt, of brandt, waartusschen ontbering en ongemak zich genesteld hebben, en waarover de bedriegelijke diepte plascht, die wanneer zij bladstil is, hen op haar vlak als nagelt of in oproer met zich-zelve ze als een veder doet stuiven langs haar bergenhoog schuim. En toch, als de toekomstige visscher naauwelijks negen jaren telt en op zijn best kan rekenen en schrijven, bestijgt hij reeds de pink, waarop zijn vader en misschien reeds zijn grootvader voer, en gevoelt hij zich niet minder gelukkig en opgewonden dan de knaap in de stad, die, een paar jaren ouder, naar het gymnasium trekt als de oefenschool voor zijn volgend bestaan. Zie hem daar met zijn boezeroen en leeren mouwen aan, met zijn blaauwe, van bonte randen voorziene, slaapmuts op en zijn overige zeemansplunje onder den arm, in het volle gevoel van het gewicht zijner te aanvaarden betrekking, voortdrentelen naar het strand, waar het vaartuig hem verbeidt, dat hij gewis reeds eens als kind heeft bestegen om een pleziertocht] en te doen in de Binnenlek (1), doch waarop hij als jongen zijn kost zal verdienen. En weet gij wel, mijnheer, wat die kost is? Hebt gij er wel ooit aan gedacht, mevrouw, wanneer gij uw spijkerharden tarbot voor u zaagt dampen, uw malsch gestoofde kabeljaauwstaart u toelachte of de vette heilbot door u werd toegediend aan uwe talrijke gasten, hoe schraal het maal was van den visscher, wiens nijverheid u in staat stelde uw tafel met die smakelijke ronfisch en plaffisch (2), zoo als hij ze heet, te voorzien? Gelukkig dat gij het niet weet, of het u niet inviel, zoo gij het weet; want uw eetlust zou u wellicht vergaan zijn op de gedachte alleen. In den schrobtijd, van Februari tot September, wanneer hij naar de Buitenlek vaart en in geen



(1) Binnenlek. De visschers noemen dat gedeelte der zee tusschen het strand en de Breeveertien — binne-lek.



(2) Platvisch en rondvisch.





313

S. J. VAN DEN BERGH,

tien of twaalf dagen zijne huisgoden weder ziet, en om schol, tongen en tarbot uitgaat, bestaat zijn eerste en laatste maal uit den, zeker wel verschen, maar niet grootsten, visch, dien hij ophaalt, benevens wat aardappels, met mosterd en azijn gekruid — boter kent hij daar slechts bij naam — of uit erwten en grutten, met een karig en meestal garstig stukjen spek, terwijl zijn avondeten hem wordt toebereid uit een vaatjen mede genomen kaarnemelk, die, in den beginne reeds niet van de meest versche, op den laatsten dag met azijn kan wedijveren en niet altijd met stroop kan worden verzoet, terwijl men de bestanddeelen van zijn ontbijt in melklooze koffi met een “smoussie" (1) en roggebrood vindt, welk laatste op het einde van den tocht de scherpte van zijn gebit soms op de sterkste proef stelt, en voor welks schimmel men de oogen maar dichtknijpt. Bij het overloopen (2), van half September tot half December, gedurende welken tijd menige schuit slechts ééns “aankomt," wordt de kaarnemelk door bier vervangen om met de gort te worden genuttigd, treedt de scheepsbeschuit in de plaats van het roggebrood, en zou menig visscher liever als eertijds zelf de bezorger van zijn victualie zijn, nu het ongeluk wel eens gewild heeft, dat de beurs van een reeder met de erwten in hardheid wedijverde. In den beugtijd (8), van November tot Februari, voedt de visscher zich te midden van zwaren wintervorst, waardoor want en touwwerk schier niet te hanteeren zijn, of gehuld in den, 't gebeente verkillenden, mist, zich somtijds den geheelen dag enkel met brood, daar hij zich geen tijd veroorlooft om het vuur in den vuister tot koken aan te wenden, waar zijn zwaar beroep hem tot dubbele werkzaamheid wekt, en hij toch met den avond aan zijn niet al te grooten huiselijken haard zich schadeloos hoopt te stellen voor het gemis van een verwarmend maal, aan de zijde zijner huisvrouw en meestal ruimen “zegen des Heeren”; — want meermalen telden wij boven het achttal en zelfs eens een drie en twintigtal op in de bekrompene woning — een zegen, dien de Noordwijksche visscher met alle de bewoners van den “zijkant" gemeen heeft, de oorzaak waar-



(1) Elders babbelaars, balletjens, brokken, kokillen enz. genoemd.



(2) De steurharingvangst op de kusten van Engeland en Schotland; zeker het meest met gevaar verbonden.



(3) De vangst op schelvisch en kabljaauw,

314

S. J. VAM DEN BERGH,



van wij, die ons voor psycholoog noch voor physioloog uitgeven, aan de mannen van het vak ter opsporing overlaten. En terwijl gij, met zoo veel weelde omringden lezer, u neerzet aan uw avonddisch, dien de visscher hielp voorzien van de gebakken tongen of gestoofden schel visch, waardoor uw Amsterdamsche dunsel te smakelijker wordt, en gij u een wijle daarna warm en wel omwentelt in uw donzen bed, ligt hij, bekrompen en als het ware toegevouwen , op zijn “bultzak” (1), indien hij er al een bezit, en onder zijn "kombaers" (2), zoo even door zijn makker verlaten, die hem op de wacht vervangen moet. Dan — klauteren wij in onze verbeelding het vier tot vijf voet groote “voorgat" uit, dat het zestal tot huiskamer, slaapvertrek en keuken dient, en keeren wij terog tot den jongen, die zijn Eldorado te gemoet treedt. En hoe gelukkig is hij als hij voor het eerst op de schuit — thuis heeft hij het vaak tot vervelens toe moeten verrichten als hij veel liever “houpelde" (3) of “takkelessie" (4) speelde — aardappelen schilt, den ijzeren pot schuurt, het eten kookt, den visch helpt oprapen en daarenboven voor al de koppen de pijp opsteekt, om toch vroeg de smaak weg te krijgen van Bilderdijks antipathie: het rooken, — waarvoor ik alleen den grooten dichter reeds mijne sympathie zou betuigen, en hem vaak zijne filippica nazeg : die liebV met Godvergeten handenz., — om weldra een eerste pruimersbaas te worden en te kunnen spuwen als een echte Amerikaan, gelijk alle zijne voorzaten, voor wie de om het smokkelen anders niet verwerpelijke “Fransche tijd" daarom zoo vreeselijk was, wijl zij een brokjen lood of een in aftreksel van tabak gedoopt stukjen touw als surrogaat voor het Nicotiaansche kruid aanwendden. Wat de krullejongen op den timmermanswinkel is, is de jongen aan boord van een “skuit" (5) — de voetveeg voor allen. Die tijd duurt echter doorgaans korter bij den laatsten



(1) Een bed van kaf.



(2) Een soort van wollen deken.



(3) Hoepelde. De Noordwijker verandert strijk en zet oe in on, zoo als de Siegenbeekianen gouvernement tot goevernement vervormen in de uitspraak, wanneer de woorden op k en g uitgaan, vroeg, het imperfectum van vragen, uitgezonderd.



(4) Krijgertjen-spelen. Eene samentrekking van ik tak u het leste.



(5) Skuit voor schuit. De sch verandert daar meest altijd in sk.

woensdag 12 juni 2013

Bij Noordwijk de Kust Verlaten

Berlijn—Amsterdam—Londen in vier uur! „Om halfnegen begint het sprookje ...” Met gezagvoerder Van Veenendaal door Europa.

Waar vroeger de Kalser onder een oude eik de parade gadesloeg van zijn regimenten, het Tempelhoferveld, brommen tegenwoordig de honderden vliegtuigmotoren weg naar alle windstreken. Met de oranje-blanjebleu vlag van de K. L. M. in top, staat daar het vlaggeschip der maatschappij, „De Arend". Nog is de steward bezig zijn gebraden kippetjes te rangschikken welke zoo straks bij Hannover een gretig onthaal zullen vinden.

Tot aan de IJsel bij Olst biedt de Berlijnroute weinig interessants. Bosschen wisselen er af met vennen en korenvelden, het geheel is weinig afwisselend. En niet voordat we Hannover gepasseerd zijn, brengen de heuvels bij Minden wat nieuws. Want 60 Kilometer West van Hannover ligt Minden, ten Noorden van de Porta Westfalica, een nauwe doorgang tusschen de heuvels, welke de Weser doorlaat. Wij zijn daarom tusschen Berlijn en Hannover maar boven de wolken gaan zitten en hebben ons rustig geweten door de radiopeilingen van de verschillende stations. In den namiddag zijn wij weggevlogen van Berlijn en laten ons nu bij de IJsel door het wolkenbed zakken om bij het lager zinken van de zen nog even te genieten van de Veluwe, later van de Zuiderzee als we Harderwijk gepasseerd zijn.

Om 20.10 moeten we aankomen, ongeveer tegelijkertijd met de beide Douglassen, welke van Boedapest en Stockholm komen. En om halfnegen start „De Arend" weer met de doorgaande passagiers naar Londen welke dien middag om twee uur nog zaten te koffietafelen aan de Donau, de Oostzee en de Kurfürstendam.... Is het jullie duidelijk, dat wijzelf het begrip van afstanden wel eens verliezen?

Om halfnegen begint het sprookje.... Want als we, rechtstreeks vliegend, bij Noordwijk de kust verlaten, Gaat het langzaam donker worden en zien we ver links van ons de schitteringen van het vuurschip Maas en later die van het vuurschip Noordhinder. Als het ten minste goed weer is en het zicht meer dan dertig kilometer bedraagt. Amsterdam — Londen is 360 kilometer, ongeveer anderhalf uur vliegen. Ook de monding van de Theems is verdeeld, in verboden en niet-verboden gebieden. Ten Noorden van het eerste Engelsche vuurschip Tongue vliegen we zuiver op onze kaart kijkend, naar het vuurschip Girdler en controleeren aan het aantal schitteringen per minuut en haar kleur, of we niet van onze koers zijn afgeweken. Daartoe zijn onze kaarten van al die gegevens voorzien. Van Girdler naar lichtschip Nore en dan langs de monding van de Medway (haal je vaderlandsche geschiedenis even op en heb dan evenveel plezier als wij wanneer we er iedere keer weer langs vliegen.... tocht naar Chatham.... De Ruyter....) naar Gravesend. Bij goed zicht kun je het verlichte Londen nu reeds zien liggen, want de hemelkoepel boven deze metropool steekt helder af tegen de donkere nacht. Aangezien het van Gravesend naar Londen maar tien minuten vliegen is, worden de noodige maatregelen nu reeds genomen om een vlotte ontscheping der passagiers mogelijk te maken. De steward rekent zijn kippen en biertjes af, Sweitser, de marconist, vraagt toestemming om te landen, de mecanicien controleert om den volgenden dag niet voor verrassingen te staan zijn bougies en dan zweven we voordat we het weten al boven Croydon Aerodrome. Berlijn—Londen in vier uur! We moeten morgen weer vroeg terug. Even een koele dronk en dan met „De Telegraaf", welke we op Schiphol kregen, maar vroeg onder de wol. Of een partijtje biljart? Allright, maar dan niet meer dan honderd caramboles. En dan maf ze.... en pleasant. dreams!
W. Van Veenendaal. gezagvoerder K. L. M.

Krantentitel: X Soerabaijasch handelsblad

Datum, editie: X 11-08-1936, DaJaargang, nummer: X 84, 185
Uitgever: X Kolff & Co
Plaats van Uitgave: X Soerabaja
PPN: X 044376952
Verschijningsperiode: X 1865-1942
Periode gedigitaliseerd: X 1865-1908 / 1929-1942
Verspreidingsgebied: X Nederlands-Indië / Indonesië
Soort artikel: X artikel
Bezit en bezitskenmerk: X Koninklijke Bibliotheek C 64 g

dinsdag 26 maart 2013

Louis Couperus







Wat doen die knipsels over Louis Couperus hier? Geen idee, de tijd zal het leren!

vrijdag 15 maart 2013

P.H.G. Verhoog

Al kennis gemaakt met Pieter Hugo Gerardus Verhoog? Dan wordt het de hoogste tijd. Snel de link aangeklikt en genieten van de belevenissen van een niet te vergeten Noordwijks Auteur. Heb mij vol overgave in
gestort: Van Mexico-City naar Vera Cruz.......schudden onder een sombrero.....beleefde heel de reis weer opnieuw! "Hay Tacos"........dat het bijna honderd jaar geleden ook al kon.....zo'n reis....verbazend modern.....vlug al die anderen boeken ook even lenen van mijn Noordwijkse broer!

dinsdag 29 januari 2013

Vier Weken Aan Zee



Bladzijden uit het eigen bestand en hieronder de titelpagina uit het "Geheugen van Nederland".
 

Het is eindelijk gelukt: Heb het  (overschot) van het boekje waarvan ik dacht dat het van Alice Becht-Dentwas eindelijk gevonden. Het is niet van Alice maar heeft wel weer een andere grote naam onder mijn aandacht gebracht. Het boekje draagt de titel "Vier weken aan Zee" en is van de -blijkt mij nu- zeer bekende [kinderboeken]schrijver F.H. van Leent en het boekje is ook terug te vinden bij "Het Geheugen van Nederland". Zo dat is er uit. Mijn boek toont nog andere illustraties, u krijgt ze erbij. Ook de krantenknipsels die ik gevonden heb van de auteur F.H. van Leent. Veel kijkplezier.
F.H. van Leent was 25 jaren lid van de Maatschappij van Letterkunde,  viert op 28 augustus 1896 zijn 40jarig huwelijksfeest, viert in 1905 zijn 75ste verjaardag, in 1910 zijn 80ste, werd broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en komt op 17 december 1912 -op hoge leeftijd- te overlijden.

 Hij mist een belangrijk contraxt, althans deze brief heeft hem niet bereikt.

Enige voorbeelden van zijn werk voor de jeugd:


Maar hij maakt ook het zangvers dat de jubilerende werknemers ten gehore gaan brengen bij de Stearine-Kaarsenfabriek te Gouda.


 Een prachtig voorbeeld van een vroege POP-UP met een jeugdige Prinse Wilhelmina is ook van zijn versjes voorzien maar ook Piet de Smeerpoes valt onder zijn werken.




Op ! januari 1909 achten de uitgevers van het Weekblad voor de Jeugd het nuttig naar een jongere  redacteur uit te kijken , lijkt een  voor de hand liggende gedachte aangezien redacteur F.H. van Leent op dat moment  tachtig jaar is!

woensdag 23 januari 2013

De Drie Spinsters

Ergens in mijn boekenkast moet het te vinden zijn. Een prentenboek bestaande uit een paar losse beschadigde bladzijden waarvan ik nú het sterke vermoeden heb dat het een exemplaar is van de hand van Alice Becht-Dentz... maar waar....kan het nog even niet vinden, maar in die stapel kom ik een ander exemplaar tegen "De Drie Spinsters", één van de eerste exemplaren die ik zélf kon lezen. Werd ook nog voorgelezen...waarbij, grapje van mijn vader.....hij de woorden  'rood randje' al verhalend tot 'broodmandje' vertaalde. Zo'n fout in zo'n mooi boek moest natuurlijk worden verbeterd en nog maar net de schrijfkunst meester, werd de fout, persoonlijk én eigenhandig, verbeterd. Tot nog weer later...nieuw verkregen inzicht opnieuw tot ingrijpen dwong...broodmandje werd terug rood randje, het herstel werd wederom hersteld....
Tot mijn vreugde is het hele boekje ook op "Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren"(DBNL) te vinden, kunt u het ook nog even inzien en lezen. Mocht dat nog niet voldoende blijken te zijn, ook "Het Geheugen van Nederland" kan het u laten zien!









Tot besluit dan de omslag van mijn eigen exemplaar, voor de duidelijkheid schreef ik erbij wie het waren: Tante Voetje, Tante Duimpje en Tante Tongetje, maar - foutje- dat moest eigenlijk Tante Lipje zijn! De moraal van dit verhaal? Elke gelijkenis met welke willekeurige 70 jarige dan ook, berust op toeval...net als in échte sprookjes!

zondag 20 januari 2013

Alice Becht-Dentz

Een kinderprentenboek....wat heeft dat met Noordwijk te maken. De inspiratie komt van het blog "Noordwijkse Huizen"  u kunt daar het best zelf even lezen wat er bekend is over Alice Becht-Dentz. Zij zou daar samen met haar echtgenoot Herman Johan Wilhelm Becht, boekenuitgever te Amsterdam, een zomerhuis  met de naam Gösta Berling hebben bezeten. Meer over haar familie leest u hier.